Met verblinde vingers
kijk ik in het niemandsland
waarin jij al vanouds gedijt.
Onder zachte dwang
de tijd tot stilstand dwingend.
Mij berovend van zijn getijde,
haar onomkeerbaarheid.
Met in mijn zij:
de wonde,
het onstilbaar verlangen.
Je laatste litteken.
In een donkere kamer
als goed bewaard geheim.