mijn naam zit me niet als gegoten
ik neem en eet een rantsoen van taal
bijt in eigen wangen, blijf aan lippen kleven
de schreeuw is armer dan de stem
ik pas de lege kamer als nauwe kleren
overbrug met trage passen de kloof in mijn fundament
trots op blinde vlekken toon ik onderhuidse littekens
bestemd om te verdwijnen
ik delf getemde herinneringen op
om rust te vinden in hun contouren