Telkens als ik het woord bos hoor,
denk ik eraan hoe ik
als vijfjarige was achtergelaten.
Ik zwierf dagen – wist ik wat ik zocht?
Uiteindelijk was er de holle boom waarin ik
een plaatjesboek vond, al wist ik toen nog niet wat het was.
Het liet het huis zien dat ik dacht te zijn vergeten,
tot en met de kleur van het vloerkleed
op de overloop. Langzamerhand bemerkte ik
in wat voor merkwaardige plek en tijd
ik terecht was gekomen. Meer
een wildernis die elke dag anders was.
Een berkenboom in de zomerse hitte,
een beukenbos in de sneeuw
en vliegdennen in de regen.
En zo begreep ik dat ooit de dag zou komen
waarop dit alles zou zijn vergeten.
Ik wachtte af. Het boek onder mijn arm.
Uitgeverij kleine Uil – ja, zo schrijf je dat: kleine k, grote U – heeft een speciaal plekje in mijn hart. Ik debuteerde in het literaire tijdschrift Tzum met het gedicht ‘Banalen’ (nr. 13, 2001, pagina 26). Tzum was een uitgave van kleine Uil. Zo zit dat dus, die genegenheid voor deze charmante Groninger uitgeverij. Ik ben altijd nieuwsgierig naar nieuw werk dat door Uitgeverij kleine Uil wordt uitgebracht. Zo merkte ik onlangs dat Rik Andreae een nieuwe bundel heeft met als titel Landschap met blauwe schutting. Ik wist dat Rik Andreae een goeie dichter is, maar ik wist niet meer waarom ik dat wist. Heb ik ander werk van de man in huis? Straks even kijken. Heb ik hem ooit aangetroffen in bloemlezingen? Ongetwijfeld. Een zesde zintuig? Weinig waarschijnlijk.
Ik besloot mijn hersenen niet langer te pijnigen en dook in Landschap met blauwe schutting. Daaruit duikel ik het gedicht ‘Bos’ op, een typisch Andreae-gedicht. Waarneming, verbeelding en herinnering worden met elkaar verweven. Dat doet hij wel vaker en zodoende weet ik ook ineens heel helder waarom ik van deze dichter houd. Het is onbeleefd dat een recensent het in een recensie over zichzelf heeft, en daar verontschuldig ik me voor, maar de snaren die Andreae aanraakt, sla ik ook wel eens aan in mijn werk. Een verwante ziel helemaal aan de andere kant van het taalgebied, hallelujah.
Terug naar ‘Bos’. In de eerste van zes terzinen zit al heel wat. Op vijfjarige leeftijd begint een kind zich bewust te worden van de dingen om hem heen, maar het snapt er nog geen jota van. Het wordt achtergelaten in het bos, dat gerust model kan staan voor de almaar uitdijende wereld waarin het kind zich begeeft. De tweede strofe borduurt hierop voort. Wist de vijfjarige wat hij zocht? Natuurlijk niet. Die zwierf doelloos rond en trof in een holle boom een plaatjesboek aan, waarvan hij niet wist dat het plaatjesboek was, want alles was nieuw. Eens wordt alles voor de eerste keer ontdekt en pas na het ontdekken volgt het benoemen.
Eenmaal het boek opengeslagen ziet het kind het huis dat het dacht vergeten te zijn. Plaatjes van kennelijk het eigen ouderlijke huis, in een boek, verborgen in een willekeurige holle boom. Te bijzonder en te toevallig om waar te zijn. Hier wordt duidelijk dat we met een droom te maken hebben en dat het voorgaande heel waarschijnlijk ook tot die droom behoort.
In de vierde strofe laat de dichter het huis in het plaatjesboek en het bos waarin hij was achtergelaten in elkaar overvloeien. Wat is de merkwaardige plek? Het huis, het bos of allebei? Wat is de merkwaardige tijd, de wildernis? De dingen zijn niet alleen merkwaardig, ze veranderen ook voortdurend, net als boomsoorten in wisselende weersomstandigheden. De verwarring is compleet. Gedroomde werkelijkheid of ongedroomde werkelijkheid, in beide gevallen komt ze hard binnen voor een vijfjarig joch.
Na de opsomming van de bomen een degelijk slot breien aan het gedicht moet niet eenvoudig zijn geweest. Andreae kiest voor een omkering, van onwetendheid naar begrip, en die werkt. Onderschat een vijfjarige niet. De wereld mag dan wel een wildernis zijn, waarin alles nog ontrafeld en geordend moet worden, dit betekent geenzins dat het niet af en toe vonkt in het kinderhoofdje. Vonken die lampjes doen oplichten. Geknetter dat inzichten genereert die glashelder zijn. Glashelder zonder bewijsvoering, zonder verduidelijking, zonder fundament. Die komen later wel. Het enige wat een vijfjarige kan doen is zes jaar worden en dan zeven, acht enzovoort. Wie schreef ook weer een gedicht met als titel ‘Wachten is het hele leven’? Een geestverwant, ik zei het toch.