's Morgens geurt haar lijf
naar duingras en jasmijn.
Zon ontdooit de winter in haar hoofd.
Ze toont mij hoe stilte in zichzelf kan
plooien, het niets een kopje kleiner maakt.
Haar blik dromerig en fragiel
als het Mariabeeld op de kast.
Ze weet een god die goed is laat
geen mensen branden, toch is ze bang.
Ze kijkt een gat in de oneindigheid
die ze al meermaals heeft gezien.
Nog even wil ze onderduiken
in de jongen die ze ooit droeg.
Haar ademhaling laat het niet toe.