bij de gewassen inkttekening van Roland De Winter
Je moet Pierrette zijn
om je neus te steken in een smeltende gletsjer,
in dialoog te gaan met een dolgedraaide aarde.
Je tovert kruimels uit je hoed,
voedt de vissen. Het is glashelder:
je ziet ze happen, zich keren op de rug.
In iedere morzel proeven zij de staat van het brood.
Je houdt vol, in je tenue van tragédienne
luister je naar schelpen, naar de verdwaalde bewoner.
Je fluit een lamento op een grasspriet, want je voelt
je geroepen lucht te koelen,
de verstopte ader open te schrijven,
de spier van de ziel te raken.
Vrouwelijke paljas met je luttele woorden
een plié in de benen
met je klein soortelijk gewicht.
