De kamer ademt honinggoud. Lamellen snijden zonlicht
in uitwaaierende regels op de boekenkast. Gevierde bundels
keren mijn poëtica de rug toe. Ik zit hier en wacht
tot het een zich optrekt aan het ander. Jij sabbelt
een weekmenu uit een reclamestylo met zicht op de tuin.
Ik zuig het neologisme slagroomstoet uit mijn duim
terwijl tenen elkaar besnuffelen. Onder tafel
denken wij verder van elkaar dan lichtjaren.
Jij, die de boel draaiende schrijft en ik – tja –
hoe nutteloos kan een dichter zich voelen.
Huiskamertaferelen in poëzie, indien goed gebracht ben ik er dol op. Ik ken huiskamers. Ik ben in de loop van mijn leven in een aantal huiskamers geweest. Bij dichters die verhalen van een Italiaanse heuvel waar ze ooit met hun lompe bergschoenen overheen zijn gestrompeld, denk ik wel eens, neen maar, je bent in Italië geweest, jij opschepper, jij virusimporteur. Laat me raden…Toscane zeker? Hoe origineel.
Neen, geef mij dan maar de huiskamer van Antony Samson. Twee zinnen ver in het gedicht en ik zie ze helemaal voor mij, die huiskamer. Honinggoud. Lamellen – wie kent ze niet, dat soort lamellen – snijden het zonlicht niet in gelijke regels, maar in uitwaaierende regels, op de boekenkast. Mooi. Amper twee verzen ver in het gedicht en ik kir al van de pret.
De twee volgende zinnen zijn zowaar nog sterker, bevatten een schat aan informatie, gebald in een handvol woorden. In de kamer zit een ik-figuur die gedichten leest en ze zelf ook schrijft. Maar dat zelf schrijven vlot niet echt. De gevierde bundels keren zijn poëtica de rug toe, terwijl ze daar net staan om hem een handje toe te steken.
Uiteindelijk slaagt de dichter er toch in een neologisme – neologismen zijn oké, dat heeft zijn docente creatief schrijven hem op het hart gedrukt – uit zijn pen te wringen. Voor het zover is hebben we kennis gemaakt met de partner van de dichter. Die is ook aan het schrijven. Help, toch geen dichteres? Neen, ze is een weekmenu aan het opstellen, niet met een dure schrijverspen, maar met een reclamestylo. Niet krampachtig peentjes zwetend zoals die dichter van haar, maar relaxed op de tuin uitkijkend.
Oké, moet Antony Samson gedacht hebben, so far so good, maar hoe maak ik het bruggetje naar enige interactie tussen die twee? Wel, waarom zou hij dat gewoontjes doen als het ook briljant kan? Snuffelende tenen, je moet er maar op komen. Hij met zijn grijze sokken, waarvan de ene sleet vertoont aan een grote teen waarvan de nagel dringend geknipt moet worden, en zij in haar roze slippers met pompon, zie je het voor je? De tenen raken elkaar niet, of af en toe eens per ongeluk, waarna ze met of zonder een sorry snel weer uit elkaar gaan.
De meest dubbelzinnige en intrigerende zin van het gedicht is ‘Onder tafel denken wij verder van elkaar dan lichtjaren.’ Er sluimert iets onder het tafelblad, iets vluchtigs en onschuldigs, of iets groots dat langzaam woekert. Ik opteer voor de onschuldige versie: elkeen is bezig met zijn eigen ding. Een andere uitleg, het grootse, zou kunnen zijn dat de partners in de loop der jaren uit elkaar zijn gegroeid. Een combinatie van de twee opties is mogelijk.
In de laatste strofe wordt daar dieper op ingegaan. Beyoncé zong het al: ‘Who run the world? Girls’ en bevestigt daarmee de visie dat het de vrouwen zijn die de wereld doen draaien. En de dichter, kijkend naar hoe daar een weekmenu ontstaat, waarvoor er boodschappen moeten gedaan worden en al die dingen moeten dan ook nog eens gekookt, gebakken of gebraden worden, voelt zich met zijn schamele ‘slagroomstoet’ ineens heel nutteloos en overbodig.
‘Het besef’ is een gedicht waarin de taal en de inhoud elkaar in stand houden. Het beschrijvend gedeelte bestaat uit korte zinnetjes. Er volgt een wending na de zesde regel, die het eerste deel is van een lange zin, en middels een fraai enjambement overgaat in de zevende versregel. Het bedenken van een flauw neologisme contrasteert met de intimiteit van elkaar besnuffelende tenen.
Voor een dichter is veel van wat er buiten het dichten om gebeurt niet meer en niet minder dan ‘de boel’. Zij houdt de boel draaiende. Correctie: zij ‘schrijft’ de boel draaiende. Zij doet hetzelfde als wat hij doet, alleen is wat zij doet nuttig en wat hij doet nutteloos. Maar het nutteloze wordt slechts volop nutteloos als het dat nuttige in de ogen kijkt. Dat weet de dichter, bemerk de relativerende ‘tja’. Het is de aanwezigheid van de partner en haar bezigheid die zijn spelen met taal nutteloos maakt. Dat weten, of beter, dat gevoel, is het besef. Maar dat is slechts één zijde van het besef. De dichter moet gedichten schrijven, anders is hij geen dichter. Het is een nuttigheid van een andere orde.