Kan je iets wezenlijks zeggen over een bundel zonder naar de auteur te kijken, zonder maker en werk te plaatsen in het brede kader van de geschiedenis, zonder de stem op de juiste plek in het maatschappelijk debat te poneren? Heeft de hedendaagse lezer de buik vol van vormen, van taalconstructies die vakkundig losgesneden van de wereld ontleed worden door speciaal daartoe opgeleide lezers? We gaan tegelijkertijd twee kanten uit: we willen spektakel, maar ook engagement. Dat dit elkaar niet hoeft tegen te spreken, bewijst Marshmallow.
Kunnen we eromheen dat Simone Atangana Bekono een omlijnde persoon is, met duidelijke biografische details? In een recent interview met Aline Lapeire voor deBuren vertelt ze hoe ze vaak het advies kreeg om autobiografisch te schrijven, omdat ze een Kameroense vader heeft, waardoor het voor de lezer boeiend zou worden om haar wereld te leren kennen. Maar eigenlijk wil ze niet over zichzelf schrijven. Bovendien vindt ze het niet haar roeping om activistisch te zijn. Het zou oneerlijk en beperkend zijn om haar als schrijfster van Afro-Europese afkomst enkel te aanzien als spreekbuis tegen racisme. Tegelijkertijd bepalen haar afkomst, kleur, gender… een onweerlegbaar deel van haar identiteit. De vorm bepaalt veel, maar niet noodzakelijk de hele inhoud. In Marshmallow lezen we een poëtisch gevecht tegen de beperkingen die deze vormen opleggen.
Die vormen duiken in vele gedaanten op in deze bundel. De titel verwijst al naar zacht kneedbaar snoepgoed, dat zijn vorm snel aanpast aan de druk die erop wordt uitgeoefend. De titel van het openingsgedicht doet dit nog explicieter: UHH,,,I AM SORRY I KNOW NOTHING OF FORM!!Het staat vetgedrukt en in all caps voor een reden. De vorm van de titel is doordacht, dus laat je niet misleiden door wat er staat. De verontschuldiging is slechts een excuus. De vorm wordt niet losgelaten uit onwetendheid. Het gedicht suggereert meteen waarvoor die ‘vorm’ kan staan: tucht, regels die overtreden worden:
‘ik mis tucht dus ik vraag stergespreid om tucht’
Tucht is het aanleren van gehoorzaamheid en volgzaamheid. De ik-figuur vraagt hier zelf om discipline, en neemt met haar lichaam een betekenisvolle vorm aan: stergespreid, een pose van onderwerping en weerloosheid. Een vorm is vaak iets waarin je gedwongen wordt. Maar net als druk veranderlijk is, geldt dat ook voor vorm: die wordt flexibel en dubbelzinnig. (Al die vormen / dubbelzinnige containers, mengvormen als productiecollectief). Vormen worden productief wanneer je ze gaat vermengen. Bekono verzet zich tegen categorieke afbakening: Niets kan mij behouden, ze hebben het veelvuldig geprobeerd. Zij wil de omheining worden, niet omheind.
De vorm van de bundel zelf ademt die dubbelzinnigheid. Je hebt, na het eerder genoemde openingsgedicht, vier delen: terra, kamer, zonder kamer en marshmallow. De lengte van de delen varieert enorm. De structuur lijkt rigide, maar transformeert zich voortdurend. Elk gedicht heeft een titel, waarbij sommige gedichten genummerd bij elkaar lijken te horen. Maar ze worden uit elkaar getrokken, de volgorde overhoop gegooid en soms lijkt een deel te ontbreken. De gedichten staan nu eens gecentreerd, dan links of rechts uitgelijnd, een enkele keer alle drie binnen één gedicht, of er wordt geëxperimenteerd met de witruimte bij het inspringen. Hierdoor wordt nog meer nadruk gelegd op de regels van een vorm. Wie heeft ooit bepaald dat gedichten links uitgelijnd moeten zijn, elk woord netjes aan de start van de kantlijn moet beginnen? Zij is natuurlijk niet de eerste die speelt met de bladspiegel, maar ik vind het belangrijk hier aandacht aan te besteden omdat vorm en inhoud hier sterk samengaan.
Onze duidelijkste vorm als mens is ons lichaam. Het is ook het lichaam van de ik-figuur dat stergespreid om tucht vraagt. Die lichamelijkheid wordt in de hele bundel omarmd. Daarbij wordt dat lichaam vaak zo amorf mogelijk gemaakt. Het lichaam wil zich als een marshmallow laten kneden. Dat kneden mag je in deze bundel vaak letterlijk nemen. De erotische versmelting met de ander, en al het intiem geweld dat daarbij kan komen kijken, vormt de rode draad door de bundel. Zei ik boven al dat we spektakel krijgen? Zeg niet wiens handen waar waren, ook aan de binnenkant, (…), handen als verzwaringszakken dalend in koortsig rood, ik verf de wanden met mijn glibberige handen (…) ik laat op het vlees mijn handtekening achter, zuig/spuug zuig het spuug weer op als glanzend bubbelend sap. Het lichaam zoekt zijn grenzen op via het lichaam van de ander. Maar er blijft ruimte tussen beide. Die laat plaats voor geweld, voor het overschrijden van de grenzen. Dat levert in deze bundel een traumatische, koortsachtige ervaring op, het narratief van een overkolkende liefde. Het hoofdpersonage verliest haar hoofd, letterlijk. Nu ik geen hoofd meer heb is ook de pijn weg, ik kan rustig visie verruilen voor spektakel, laag-bij-de-gronds plezier. Zuiver lichaam zijn is ook een manifestatie van vormeloosheid.
Maar daar stopt het natuurlijk niet. Een vorm loslaten is een andere vorm aannemen. Ik huil tot ik gloei en omvorm, mijn kern uitzet als een pit, me om mijn goden heen vorm, de puurste transformatie. Het is een zoektocht naar een verbindende identiteit, eentje die uitstijgt boven de gevestigde regels van goden / meesters / publiek / geliefden, het is toch allemaal hetzelfde. Het is jezelf te midden van al het andere willen heruitvinden, iets nieuws willen zijn en betekenen:
Ik
midden in de kamer
midden in het centrum
wilde ik iets zijn wat nog niet bestond
midden in de wereld
Zo worden het persoonlijke, het poëticale en het geëngageerde op een organische manier met elkaar verweven.
Dezelfde evolutie zien we op poëticaal vlak. Waar in Hoe de eerste vonken zichtbaar waren de structuur nog eerder klassiek was, met netjes genummerde cycli, in een eerdere retorische prozaïsche taal, zien we hier het loslaten van die oppervlakkige samenhang, het voorzichtig afbreken van grammaticale constructies, het letterlijk naast elkaar plaatsen van woord- en betekenislagen door middel van schuine streepjes. Het lyrisch ik vat het mooi samen: ik bedoel simpelweg maak van inconsistentie het ritueel en je bent verheven je weeffouten plots patronen.
Inconsistent is de bundel echter allerminst. Hij bedwelmt je, biedt spektakel maar ook engagement, laat het lichamelijke van de muren druipen, maar dompelt ook je denken in een bedwelmend bad. In de laatste verzen zoekt het lyrisch ik opnieuw de verbinding met de lezer: ook jouw hoofd werd als een marshmallow (…) er bleef (…) aan het eind van de show niks meer van over (…) de poedersuiker dwarrelt nu toch ook op jouw schouders hoor.