top of page
Foto van schrijverPhilip Hoorne

In gesprek (met drie gemzen)

Mag het wel worden uitgesproken


dat behalve die eerste ontmoeting

met kleindochter, net in de wereld

opgedoken, dit even woordeloze


op vijf meter van elkaar blijven staan

in fel glinsterende sneeuw, het samen

wolkend ademhalen op het smalste


punt van de bergkam, afgrond zacht

lokkend, trekkend aan beide kanten

onze ogen die elkaar langdurig vinden


zij met hun tegen de zon in oplichtende

dampende vachten, ik in mijn menselijk

onhandig trachten in ijle lucht op te gaan


mag het dus wel worden gezegd dat dit


met voorsprong het diepste en meest

aangrijpende gesprek was dat ik in zo

lange tijd met deze wereld had gevoerd.





Dagenlang ligt de bundel Terwijl wij nog slapen van Marc Tritsmans in mijn gezichtsveld op mijn bureau voor ik hem opensla. Ik weet wat daar ligt: een verzameling sterke gedichten, en stel het leesplezier nog even uit. Tritsmans ontgoochelt nooit. In 2011 werd hij daar eindelijk voor beloond met de Herman de Coninckprijs voor een hele bundel en de publieksprijs voor een gedicht.


Soms zou ik voor poëzie een mal, een matrijs, een gietvorm willen hebben. Ik pleur er een handvol woorden in en er komt een degelijk gedicht uit. Maar even vaak verwerp ik die gedachte. Wil ik dat soort dichter zijn?


Er zijn tal van dichters die zich bedienen van het trucje met de matrijs. Het bekendste hedendaagse voorbeeld is Delphine Lecompte met haar Wit-Russische warmtepompinstallateurs, Kosovaarse kangeroehoeders en Zimbabwaanse zwemleraressen – niet van Delphine, zelf bedacht, maar ze mag ze gebruiken als ze ooit eens in taalarmoede verkeert, wat niet zal gebeuren.


Herman de Coninck, een betere essayist dan dichter, had ook een matrijs waarmee hij zijn middelbare schoolpoëzie vol franjes en jurkjes en prulletjes, af en toe een vlokje sneeuw, en menige slimmige woordspeling fabriceerde. Ruth Lasters, idem dito, mal. Dit zijn dichters die weten te bekoren omdat hun trucjes werken en ze zodoende erin slagen om heel frequent kwaliteit te leveren.


Een beetje onbehouwen geformuleerd, maar het voorgaande is geen kritiek op de genoemde namen en hun werk. De matrijs heeft voor mij echter wel één groot nadeel. Bij het eerste gedicht in de bundel van een matrijzendichter ben ik verrukt. Die verrukking neemt pagina na pagina af. Sterk werk, maar been there, done that. Surprise me, baby!


Het is een beetje vergelijkbaar met het effect die de muziek van Ozark Henry op mij heeft. Na drie nummers wil ik die godverdamse Piet Goddaer de strot dichtknijpen. Ik kan toch niet enige zijn die dreig gewelddadig te worden als ik langer dan tien minuten aan dat gesnerp wordt blootgesteld? Maar één liedje doorstaan, dat lukt perfect, het klinkt zelfs fijn.


Vind ik Marc Tritsmans een gietvormdichter? Misschien wel, aangezien ik spontaan over de mal en de matrijs begon, maar het maakt niet uit, hij is keigoed in wat hij doet, ik bewonder hem. In Terwijl wij nog slapen verrast hij trouwens wel. De laatste cyclus is een 25-delig gedicht vol maatschappijkritiek – om eens een ouderwets woord op te duikelen. 25 gedichten lang mooi volgehouden, maar is het dat wat ik verlang van poëzie: lezen wat ik al weet, namelijk dat het niet goed gaat met mens en planeet?


De aarde met alles erop en eraan, de wereld in haar totaliteit, en daar te midden in de mens, met zijn kennis en kunde, zijn wetenschap, cultuur en flinterdun laagje beschaving om alles toe te dekken, dat zijn grof gesteld de thematieken van Marc Tritsmans. Maar ook dat maakt alweer niet uit. Poëzie gaat om verwoording en muzikaliteit. Ik lees liever een sterk gedicht over een velletje wc-papier dan een minder sterk over het grote, brede, weidse, alles overkoepelende weet-ik-veel-wat.


Tritsmans is een meester in de perfecte verwoording, ‘In gesprek (met drie gemzen)’, het openingsgedicht van de bundel laat daar geen twijfel over bestaan. Het gedicht is één lange zin zonder zwakke plekken, of het zouden de woorden ‘trekkend aan beide kanten’ moeten zijn.


Knap verknoopt hij het waardevolste wat een grootvader kan voelen, de liefde voor zijn kleindochter, met het gevoel dat hem overvalt bij een toevallige ontmoeting met drie gemzen. Mooi hoe hij, na de ijle lucht, even adem moet halen en de retorische vraag ‘mag het …’ subtiel gevarieerd nog eens herhaalt.


De twee diepste en meest aangrijpende gesprekken die hij in lange tijd met de wereld heeft gevoerd zijn stiltegesprekken. De ongetwijfeld minzame Tritsmans – ik heb nog niet het geluk gehad de man te ontmoeten – veegt hier de vloer aan met het ziekmakende bla bla bla braaksel dat dag in dag uit over onze hoofden wordt uitgestort.


Marc Tritsmans publiceerde 14 dichtbundels in 31 jaar tijd. Voor zover ze nog allemaal te krijgen zijn, kun je ze, als je bovenstaand gedicht knap vindt, met een gerust hart allemaal in huis halen. Tritsmans ontgoochelt nooit. Prima mal heeft de man.


bottom of page