over Hoe doorwaadbaar dagen zijn | Christophe Batens
Een goede titel is het halve werk. Hij zorgt ervoor dat iemand het boek van tussen strak gevulde rekken plukt en openslaat. In mijn geval zelfs dat ik in een werkweek richting Antwerpen trok om een bundelvoorstelling bij te wonen van iemand van wie ik voordien nauwelijks iets had gelezen. Enkele mooie, uitgepuurde gedichten, voorzien van Romeinse cijfers, uit de cyclus Vertakkingen in Het Liegend Konijn. Een klassieke manier om een concept over meerdere bladzijden uit te spreiden zonder massief te worden. Het was werk dat ik herkende, poëzie die me aansprak.
(cover © Christophe Batens & Poëziecentrum, foto © Ilse Glorie)
Wat spreekt mij zo aan in de titel Hoe doorwaadbaar dagen zijn? Laat me beginnen met de formulering: deze bundel wil mij vertellen hoe iets is. Dat wekt mijn aandacht, eventueel ook wat argwaan. Dagen kunnen van alles zijn: leeg, warm, lentefris of eindeloos lang. Ik heb veel soorten dagen gekend. Ook doorwaadbare, al was ik zelf nooit op dat adjectief gekomen. Ik associeer het eerder met een rivier, of met een perceel dat ruimte moet laten voor de zwerftochten van mensen die je niet kent. Er zit een reis in dat woord. Een moeizame reis ook, een ploeteren tegen de stroom in. Het woord maakt de dagen vloeibaar, een fysisch concept dat we wel vaker durven toepassen op tijd.
Wanneer we in de bundel duiken, valt die vloeibaarheid meteen in de metaforiek te merken. Van het motto van Kahlil Gibran over hoe de rivier niet bang moet zijn om in de oceaan te verdwijnen, maar de oceaan moet worden, via de eerste zin ‘De golven komen per twee, dan per drie’ tot de slotzin ‘of was het water (….) een helder voelend lichaam’? Het is een sterke rode draad doorheen de hele bundel. Toch wachten er ook verrassingen. Er is ook sprake van metamorfose, en niet alleen van water naar lichaam. Dat wordt duidelijk als je naar de structuur van de bundel kijkt. Er zijn vier delen in deze bundel, netjes ingebed, wat aanvoelt als stukken uit een doorlopend gedicht. Dit overkoepelend gedicht onderscheidt zich ook visueel duidelijk van de rest door een verticale uitlijning van de zinnen, haaks op de rest, als hechtdraad die vier lappen stof tot een dekentje verenigen. Hoewel mijn vergelijking niet helemaal opgaat, want er zit sowieso al een zeer sterke samenhang in de bundel.
De vier delen zijn netjes genummerd: 1. De stroom, 2. Toen je viel, ons ontglipte, 3. Het schalen van een berg en 4. Regen die alles wegregent. Die structuur wordt nog even vastgehouden in het eerste deel, dat uit drie cycli, voorzien van Romeinse nummers, bestaat. Maar daarna wordt zij losgelaten. In het tweede deel dragen de gedichten titel noch nummer, maar ze worden wel nog van elkaar onderscheiden, elk gedicht valt mooi op één bladzijde en wordt voorafgegaan door iets wat het midden houdt tussen een zwarte punt en een zwart vierkant. De evolutie zet zich verder door in deel 3, dat uit 1 lang gedicht bestaat. In het vierde en laatste deel keren we weer terug naar de structuur van deel 2. Deze debuutbundel is geen willekeurige verzameling van de mooiste gedichten uit jaren schrijven, geen bont amalgaam van een lange zoektocht naar vorm, naar een eigen stem. Eerder werk werd losgekoppeld en geïntegreerd in het nieuwe overkoepelende geheel. Dat zie je bijvoorbeeld aan de cyclus Vertakkingen die deels verscheen in Het Liegend Konijn, waarvan deel IX eerder op Roer werd gepubliceerd. Wie hoopte, zoals ik, om in de bundel eindelijk de volledige reeks te kunnen lezen, zal die daar niet als een genummerd geheel terugvinden. Maar wat eerder gepubliceerd werd, is er wel in verwerkt. Vertakkingen V & VI duiken weer op in deel 2, maar werden uit elkaar gedreven door andere gedichten. VII, VIII & IX vinden we met wat kleine wijzigingen terug in deel 4. Er is duidelijk veel werk gestoken in het tot een vloeiend geheel in elkaar puzzelen van de bundel, een opzet waar de dichter overtuigend in slaagt.
‘Een ik, een jij worstelen met verlies, verlies van zichzelf, verlies van een ander,’ lezen we op de achterflap. Dat verlies wordt soms letterlijk aangestipt (Toen je viel, ons ontglipte), maar sluimert meestal onder het oppervlak. De metaforen van stromend water doordringen de volledige bundel. De stroom is enerzijds een beweging die iets wegneemt en afvoert, met zich meesleurt, maar tegelijk ook een blijvende afwezigheid. Het is tegelijk het verlies en het verdriet om het verlies. Soms lijkt het water weg te zakken, dan stijgt het weer tot de lippen. Het is de deining van een rouwproces. De dichter wordt erdoor omringd (Ik sta in het midden van de stroom) en zoekt er zijn weg in. Deze zoektocht wordt mooi gevat in het gedicht Riviergras I, waaruit ook de bundeltitel is gelicht:
Riviergras
I
In bergrivieren en kamerplanten
kom ik je vertakkingen tegen.
Ze woekeren om het hoogst.
Willen we ze in water dompelen,
nagaan of ze levensvatbaar zijn?
Willen we ze opvissen, tegen het licht aanhouden,
spiegels van hun hardheid ontdoen?
Het is een strategie. Er zijn er zoveel.
Tijdens het avondnieuws waan je je kreupel
tot ik je vertel hoe doorwaadbaar dagen zijn.
Zoals rouw en verdriet verschillende fases kennen, verandert het landschap in de bundel ook voortdurend. De rivier kent oevers, overwoekerd door wouden, bevolkt met vogels. De stroom mondt uit in de zee, waar er eilanden zijn. Maar de mooiste metamorfose in deze bundel is die van water in steen en terug naar water. Het monumentale derde deel van de bundel, Het schalen van een berg, wordt al aangekondigd in het eerste gedicht, dat eindigt met de regel Je zocht een berg. Enkele gedichten verder lezen we Af en toe werp ik een blik op de berg en mijn hoofd loopt vol. De schaduw van de berg reikt ver. Maar je kan hem pas overwinnen door hem te beklimmen.
Hoewel de bundel in zijn geheel erg sterk en uitgepuurd is, verdient Het schalen van een berg bijzondere aandacht. Hierin komt veel van de thematiek en de beeldentaal samen. Er wordt bladzijden lang geprobeerd om de berg te definiëren, als een reus, een paard, een stip, een cirkel, een spiegel… De berg is van steen en tegelijkertijd vloeibaar. De berg groeit in je hoofd, maar tegelijkertijd sta je er buiten. Batens bouwt zijn berg overtuigend op, beeld na beeld, laag na laag tot een symbool met veel diepgang. Soms voegen dichters zoveel betekenislagen toe aan één symbool dat het uiteindelijk implodeert en leeg wordt. Verhelst past deze techniek bewust vaak toe. Bij Batens volgt er voor mij geen implosie. Door de minutieuze manier waarop hij beelden opstapelt, en het persoonlijke gevoel dat altijd net onder de oppervlakte zichtbaar is zonder opdringerig te worden, blijft het kaartenhuisje overeind. Zijn taal blijft helder en toegankelijk, terwijl zijn beelden woekeren en vertakken.
Er zijn veel dichters die schrijven over verlies en verdriet, met wisselend succes. Vaak heeft dit een therapeutisch effect voor de schrijver dat zich niet vertaalt naar de lezer. Als Batens in deze bundel iets van zich afschrijft, dan doet hij dit erg omzichtig. Hier staat het verdriet ten dienste van de beeldentaal, niet omgekeerd. Dit is geen poëzie die dient als een vehikel om uit te huilen. Net daarom kan de bundel ook voor de lezer een catharsis bieden, een geruststelling dat ook de overspoelde dagen doorwaadbaar zijn. Wie zich erin onderdompelt, kan zich laten meevoeren door de stroming, kan zich spiegelen aan het oppervlak, of ervoor kiezen om naar de bodem te duiken om op een bergtop te eindigen.