hij staat aan de waterrand
ziet in een bosje aangemeerd
een bruine sloep als een lichaam uitgestrekt
mond aan land, voeten in het water
hij kijkt niet om
maakt het meertouw los
duwt af met de spaan
gaat zitten op de dwarsbank en roeit
het water is dikker dan verwacht
hij legt de peddel neer, een overmaatse
pen in de bedding van de sloep
geeft zich over aan de zwakke stroming
het duurt voor het besef breekt
hij gaat nergens heen, draait
in vage spiralen zonder links of rechts
alsof hij zwart
in een spiegel vaart