dacht ik aan de dood toen ik je in mijn drift vastpinde op dat bed in Parijs? of aan het
verlangen dat daar ongerept ligt, zich in veel te hoge kamers ophoudt en onvermoed
langs spoorlijnen wandelt
de kadans van een trein volgt, een patroon schept, een precedent, de lucht er vol van.
zodra ik mijn ogen sluit, voel ik het, het ritme, de ragfijne choreografieën van
nonchalance: hoe rol je een sigaret, hoe pin je een vrouw, hoe maak je een kind. nee,
dat laatste niet. dat laatste liep uit de hand
en ook daar is de lucht vol van. kijk naar mij. alles aan mij is uit de hand. mijn talent,
mijn drift mijn gewicht en nu ook jij arme nimf, je billen glad van boter. maar ik laat mij
niet meer inpakken want ik weet onschuld is een pose. toen ik mijn mooie littlefeather
naar de oscars stuurde, dacht iedereen dat zij een indiaanse was. en ik geef toe, ik ben
ook geen doetje maar een rol spelen doe ik niet,
nooit. ik bén de matroos de minnaar, de zatlap en de dief. ik bén de vader, de zoon en
de holy shit
heilige geest. ik ben een dier. een kraai, een kip, een kat. ik was een kat voor blanche
dubois. miauw! heerlijk hoe ze schrok. maar het liefste ben ik een vogel. vliegen is
afleren, lossen. dus werp ik mijn gewicht in zakjes af, sluit mijn ogen en spreid mijn
armen. kijk, er groeien veren aan, mijn benen
klappen in elkaar, mijn voeten, klauwen, klemmen zich over een dakrand. in de flat
onder mij ligt een man op een vrouw op een bed. het is de man die ik niet meer ben en
in andere kamers in andere
levens zie ik mijn vrouwen mijn dochters en zonen verwikkeld in plots, zich
vertakkend over generaties heen. trauma’s slaan in vonken over dat is allemaal lang
geleden nu ik zie de kale kruinen van flatgebouwen het lover van staal en beton ze
zeggen perceptie is alles maar dat klopt niet perspectief is alles hoe hoger hoe ijler hoe
dunner de spoeling kijk, het gezicht van mijn dochter in een wolk ze heeft de ogen van
mijn moeder ik zweer je: deze vlucht is mijn beste rol ooit