mijn dochtertje
er is de bast van de zilverabeel
het boompje in de wei bij de school
de verzekerde bewaring aan een groot hart
dat openstaat voor het grootse
wanneer gij zacht de takken van elzen streelt
om ze amper te raken
tussen vingertoppen voorvoelt gij ons denken
in het korenbloemblauw
laat gij de bloemen met zichzelf gemoeid
en omdat het u zo werd geleerd
komen de vlinders uit de gebalsemde poppen van farao’s
om op te vliegen naar andere hogere oorden
gij zijt de klaproos en de muur
die juni in zijn bermen zaait
gij kijkt met prenten van ogen
in het vuur van een zonsopgang
die uit het oosten klimt
ziet in bosranken en regenbogen
een brug om op de wolken te lopen
gij zijt een dagpauwoog
maar niets blijft onveranderd