De ramen hebben de kinderen bijeen geroepen.
Meisjes jongens ogen achter glas
het is een heldere dag een schreeuw
staat in de vensterbank.
Wat houden hun meesters achter de hand.
Een stemmentemmer een traphal die galmt
en op bevroren tijden het ratelen van de bedden.
Het grondwater uit het bange geslacht.
Verzwegen op papier tellen wij de ontelbaren
de slaapliedjes die de benen breken.
In precieze stiltes. In hele stenen
onder een onaantastbaar dak.
Zij staan daar om te bestaan
en wegen op het licht. Nu moeten
wij kijken. Voor alle genade voor
hun huidhonger naar affectie.
Wij staan verder af dan beneden.
Verloren voor de kans
hun namen ooit te weten.